Het einde van het leerstofjaarklassensysteem zoals we het kennen?

Het organisatiemodel van scholen omschrijft de manier waarop we het leren van leerlingen organiseren, hoe leraren hun onderwijsopdracht uitvoeren en welke organisatorische leerroutes leerlingen kunnen kiezen. Tot voor kort was het traditionele leerstofjaarklassensysteem het organisatiemodel dat bijna elke school ter wereld hanteert.

Intussen is de wereld fel veranderd en krijgen scholen te maken met veel meer uitdagingen dan vroeger. Zoals inspelen op een sterk gewijzigde leerlingeninstroom, meertalige kinderen onderwijzen, omgaan met sterk verschillende instapniveaus, leerlingen gemotiveerd houden, gaan voor inclusief onderwijs, hoogbegaafde leerlingen uitdagen en het aantrekken en behouden van sterke leraren. Het leerstofjaarklassensysteem schiet voor deze uitdagingen te kort.

Vragen die we ons moeten stellen

•     Is onze leerorganisatie nog wel afgestemd op het leren van de leerling of is ze eerder het resultaat van het comfort van leraren?

•     Kunnen we met onze leerorganisatie voor elke leerling nog altijd een optimale leervordering garanderen?

•     Vertrekken we bij onze leerorganisatie vanuit een inclusief perspectief?

•     Laat onze leerorganisatie toe om onze leerlingen centraal te stellen in hun leerproces?

•     Kunnen we op onze huidige manier zorgen voor leerroutes zonder onderbrekingen?

•     Zorgt onze leerorganisatie voor een kwaliteitsontwikkelend perspectief?

Laat ons bij het samenstellen van lesroosters minder rekening houden met desiderata van leraren en prioriteit geven aan wat leerlingen nodig hebben.

Soorten leerorganisatiemodellen

•     Het leerstofjaarklassensysteem: de leerstof is onderverdeeld in jaarpakketten op basis van de leerontwikkeling van de gemiddelde leerling. Leerlingen zijn gegroepeerd volgens leeftijd.

•     Individueel onderwijs: het onderwijs wordt individueel aangestuurd en aangeboden. Dit via een één op één onderwijsrelatie in de vorm van een pupil/mentor relatie.

•     Unit onderwijs: onderwijs georganiseerd in grotere klasgroepen met aandacht voor doorlopende ontwikkelingslijnen. Teams van leraren begeleiden gemengde leeftijdsgroepen en hebben veel aandacht voor zelfsturing, coöperatief werk en leerbegeleiding. 

•     Thuisonderwijs: het onderwijs wordt thuis georganiseerd, veelal door ouders zelf of door een privéleraar. Leerlingen leggen op het einde toetsen af voor een examencommissie op basis van eindtermen of einddoelen.

•     Methode onderwijs: dit onderwijs wordt georganiseerd vanuit een centrale visie en filosofie (v.b. Steiner, Freinet, Montessori) en heeft meestal een specifieke pedagogie en didactiek ontwikkeld.

•     Modulair onderwijs: de leerstof wordt georganiseerd in modules (leerstofonderdelen) die naast elkaar en op verschillende tijdstippen kunnen gevolgd worden. De modules staan op zich waarvoor leerlingen telkens deelattesten kunnen behalen. Wie alle modules van een opleiding heeft doorlopen krijgt een diploma.

•     Blended learning onderwijs is een organisatievorm die oorspronkelijk gebaseerd was op een doordachte mix van contact- en online onderwijs maar vaak ook toegepast wordt via een mix van didactische strategieën ongeacht het gebruik van technologie.

•     Brede school onderwijs: deze leerorganisatie streeft een sterke samenwerking met de (lokale) omgeving na met focus op een multidisciplinaire samenwerking in functie van levenslang leren.

De uitdaging bestaat er in om als school pedagogisch architect te zijn en te kiezen voor een mix van leerorganisatiemodellen aangepast aan de noden van de leerlingen en de lokale context. Het doel daarbij is om een ononderbroken leerproces te creëren waarbij de school de leeromgeving aanpast aan de ontwikkeling van leerlingen (en niet omgekeerd).

Mag zo een nieuwe leerorganisatie wel?

Het is antwoord is ja. De groeperingsvorm die de school kiest, behoort tot haar autonomie. De school kan zelf beslissen over tijdsbesteding, weekuurroosters, aanbod gemeenschappelijke vakken, aanpassingen van het leertempo, onderwijskundige methodes en werkvormen. Dit volgens het decreet basisonderwijs uit 1997 en het decreet secundair onderwijs uit 1999. Meerdere scholen in Vlaanderen passen een alternatieve leerorganisatie toe.

Bekijk het breder dan puur het organisatorische!

Scholen vertellen ons regelmatig dat hun leerstofjaarklassensysteem niet meer werkt. De eerste vraag die we dan stellen is of ze ook bereid zijn om te kijken naar hun leerinhouden, naar hun manier van lesgeven, naar hoe ze evalueren, naar hun lestabellen, naar hun fysieke leeromgeving, naar het leermateriaal en naar hun leernetwerk. Als het antwoord negatief is, dan heeft het geen zin en blijft het bij een cosmetische aanpassing of het kan zelfs leiden tot een achteruitgang. Er zijn verschillende scholen die te weinig doordacht flex leertijd voor leerlingen hebben ingevoerd met als gevolg een negatief resultaat en de perceptie bij hun leraren dat flex niet werkt. Andere scholen gingen in zelfsturende teams werken zonder hun pedagogie aan te passen. Ook dit bleek op termijn te resulteren in weinig meerwaarde. Je leerorganisatie aanpassen vergt een systemische aanpak. Een van de manieren om de leerorganisatie vanuit verschillende perspectieven te bekijken, is via het transformatierad:

Het is een denkmodel met acht wielen waarbij je je huidig pedagogisch concept in vraag kan stellen, bijvoorbeeld startend vanuit de ingangspoort organisatie. Dit wiel aanpassen heeft invloed op elk van de andere wielen. Om succesvol te zijn, zul je immers je naast je leerorganisatie ook je leerinhouden, leervormen, leerproces, leertijd, leeromgeving, leernetwerk en leermateriaal voldoende moeten aanpassen en er één versterkend en samenhangend geheel van maken.

Flexibele organisatievormen

Bij de nieuwe uitdagingen in ons onderwijs zijn flexibele organisatievormen noodzakelijk. Op die manier kunnen leerlingen meer eigenaarschap nemen over hun leren en kunnen leraren hen maximale ontplooiingskansen geven. Daarbij hou je het best rekening met vijf bouwstenen:

  1. Outputgerichte leeruitkomsten: voor flexibel onderwijs zijn heldere leeruitkomsten cruciaal. Ze geven aan wat de leerling kan aan het einde van een leerperiode. Belangrijke kenmerken van goede leeruitkomsten zijn outputgerichtheid en herkenbaarheid. Resultaat van deze bouwsteen: helder en goed geformuleerde leeruitkomsten.

  2. Leerwegonafhankelijke toetsing: deze is gericht op het beoordelen van door leerlingen gerealiseerde leeruitkomsten. Deze vorm van toetsing is dus niet afgeleid van het onderwijsaanbod. Leerlingen kunnen via divers ‘bewijsmateriaal’ worden beoordeeld. Het formuleren van beoordelingscriteria bij de leeruitkomsten is hierbij essentieel. Resultaat van deze bouwsteen: Instrumenten en beoordelingscriteria geschikt voor toetsing en validatie.

  3. Onderwijstoolbox: een geheel aan divers en gevarieerd didactisch leermateriaal en leeractiviteiten waarmee de leerling aan het bereiken van de leeruitkomsten kan werken. Resultaat van deze bouwsteen: een variëteit aan leeractiviteiten die verschillende typen leerlingen kunnen gebruiken om hun leeruitkomsten te bereiken

  4. Leerscenario’s: vanuit een onderwijstoolbox kunnen bij een leerling of groep leerlingen een passende set leeractiviteiten en leermateriaal ontwikkeld worden, aansluitend bij persoonlijke leervoorkeuren, leerstrategieën en leeromstandigheden van deze leerlingen. Resultaat van deze bouwsteen: vormgegeven leerscenario’s op basis van persona’s (type en kenmerken leerlingen) die ook individueel maatwerk mogelijk maken.

  5. Coördinatie en organisatie: dit zorgt ervoor dat flexibel onderwijs binnen het team van leraren en tussen leerlingen en leraren onderling prettig en soepel verloopt. Resultaat van deze bouwsteen: duidelijke afspraken binnen het lerarenteam.

Meer info of ondersteuning?

Met het transformatierad en de bouwstenen kun je verschillende leerroutes voor leerlingen ontwerpen. Het spreekt voor zich dat dit het best op een participatieve manier gebeurt en dat je hierbij leraren, leerlingen en ouders voldoende betrekt. EduNext heeft heel wat ervaring op dit vlak en begeleidt verschillende scholen in dit proces. Daarnaast hebben we voor de leerorganisatie ook een rubric ontwikkeld met een aantal criteria die je kunnen uitdagen en helpen om je leerorganisatie te hertekenen. Heb je hierover vragen? Stuur een mail naar contact@edunext.be of bel Dirk De Boe op 0474/949448

Tijd voor scholengroepen of scholengemeenschappen om hun organisatiemodel in vraag te stellen?

In disruptieve tijden als deze komt er enorm veel op scholen af:  

-            Demografische ontwikkelingen in de maatschappij zorgen voor een grotere instroom van anderstalige leerlingen, kinderen uit kansarmoede, leerlingen met alleenstaande ouders of kinderen uit nieuw samengestelde gezinnen. Met een verhoogd risico op  kansenongelijkheid als gevolg

-            Scholen moeten veel inclusiever worden. België staat op dat vlak in Europa helemaal onderaan. Binnen onafzienbare tijd zal de Europese Gemeenschap ons land aanmanen om hier ingrijpende maatregelen te nemen wat grote repercussies kan en zal hebben op ons onderwijs. Scholen spelen hier best proactief op in.

-            Gegangmaakt door technologie zal tijds- en plaatsonafhankelijk leren nog meer zijn intrede doen. Digitale leeromgevingen bieden heel wat mogelijkheden voor personalisatie, adaptief leren en een betere afstemming op de individuele leerling.

-            Artificiële intelligentie heeft op korte tijd zijn weg gevonden naar een breed publiek. Het onderwijs zal daar ook positief moeten kunnen op inspelen. Het herkennen van waarheidsgetrouwe informatie is één element, ethisch omgaan met A.I. een ander.

-            Er is een stijgende polarisatie in de maatschappij, vaak versterkt door sociale media waar leerlingen en leraren in bubbels of echokamers terecht kunnen komen met een groeiend gevaar voor intolerantie.

-            Scholen zitten op een berg data waar ze hun onderwijs nog beter mee kunnen aansturen. De juiste data verzamelen, gegevens interpreteren, patronen ontdekken en de inzichten omzetten in oplossingen en besluitvorming, wordt cruciaal voor elke school.

-            Ook al stijgt de instroom van studenten aan de lerarenopleiding, gekwalificeerde leraren vinden en houden zal ook de komende jaren een enorme uitdaging blijven. Hier als school structureel anders naar kijken, zal wellicht nodig zijn.

-            We stellen ook een groeiend aantal gezondheidsproblemen bij leerlingen en leraren vast. Stress, burn-out en depressies zijn er jammergenoeg in bijna elke school. Dat betekent dat scholen nog meer zullen moeten inzetten op welbevinden van leerlingen en leraren en op een sterk medewerkersbeleid.

Drawify illustratie

Kunnen scholen deze uitdagingen nog wel individueel aan?

Net als leraren de uitdagingen in hun klas niet meer individueel aankunnen, lijken bovenstaande uitdagingen voor scholen te uitdagend om helemaal alleen te realiseren, zeker nu heel wat  scholen op dit moment al niet aan de essentie toekomen: zich focussen op het pedagogisch didactische, de teamvaardigheden, de schoolcultuur en de processen. Laat staan dat ze tijd hebben om zelf alleen het warm water uit te vinden op vlak van data-analyse, A.I tools, infrastructuur, schooloverstijgende partnerschappen, aanvangsbegeleiding of lerarenplatforms. In theorie kan een school die uitdagingen efficiënter aanpakken door samen te werken met andere scholen (binnen of buiten hun eigen net). Het is een logische reflex om in deze naar hun scholengemeenschap of scholengroep te kijken. Onze ervaring leert dat de meeste scholengroepen of -gemeenschappen daar nog niet op zijn georganiseerd. Om terdege te kunnen inspelen op deze uitdagingen, is een grondige hertekening van de organisatie op scholengroep of -gemeenschapniveau nodig.

Mechanistische of organische benadering?

Een eerste vraag die je als scholengroep of scholengemeenschap kunt stellen, is of je het systeem dan wel elke medewerker centraal wil zetten. Dat is een vraag waar elke organisatie vandaag de dag mee te maken heeft:

Bron - Innoshock boek - Dirk De Boe

Het linkermodel is zoals de meeste organisaties in het verleden zijn ontworpen. Het is een mechanistisch model waarbij het systeem centraal staat en het individu ondergeschikt is. Vaak is er een hoge mate van centralisatie, specialisatie en formalisatie aanwezig. Dit systeem kan behoorlijk rigide zijn in wat specifieke afdelingen moeten en mogen doen. De beslissingen worden hier volgens hiërarchie genomen wat een belemmering kan zijn voor de motivatie en creativiteit van de medewerkers waardoor de organisatie ook minder wendbaar is. Het voordeel van deze organisatievorm is dat er een duidelijk structuur is en dat iedereen via functiebeschrijvingen duidelijk weet wat er van haar of hem verwacht wordt waardoor medewerkers meer verantwoordelijk gehouden kunnen worden voor hun werk.

Het rechtermodel legt de focus op de kwaliteiten van elk individu. Dit is een organisch model waarbij de focus ligt op decentralisatie en een meer losse organisatie. Er is minder formalisatie en de beslissingen worden hier genomen door de mensen die de besluiten nadien ook uitvoeren. In dit model is er meer ruimte voor ondernemerschap, initiatief en creativiteit waardoor medewerkers ook in staat zijn om nieuwe dingen uit te proberen en zich als professionals beter te ontwikkelen. Het nadeel van een dergelijke organisatie kan zijn dat er minder structuur is of dat de rolverdeling en hoe het werk wordt verdeeld niet helemaal duidelijk is voor iedereen wat kan leiden tot verwarring.

Er zijn nog weinig organisaties die helemaal links vertoeven, er zijn er ook heel weinig die de rechteroever al bereikt hebben (als ze dat al zouden willen). Heel wat organisaties bewegen zich op het continuüm van links naar rechts. Maar hoe kun je van links naar rechts bewegen? Een van de manieren is kijken naar verschillende aspecten die bij het werk van medewerkers komen kijken. Gebaseerd op het onderwijstransformatierad, hebben we daarvoor een denkmodel voor organisaties ontwikkeld: het organisatietransformatierad. Dit model zet de medewerker centraal op alle aspecten van haar of zijn werk:

Bron: Innoshock boek - Dirk De Boe

Bij elk van die segmenten zijn er patronen, vaste gewoontes, dingen die we al heel lang doen zonder daar nog bij na te denken. Je kunt deze patronen in kaart brengen en kijken in welke mate ze het individu versterken om daarna – als dat niet het geval is – te gaan kijken welke alternatieven je ervoor kunt bedenken. Dit is dan input om een nieuw beleid en organisatiemodel uit te tekenen.

Mogelijke organisatiemodellen

We onderscheiden grofweg volgende 7 organisatievormen:

1)        Hiërarchische organisatie: dit is het model dat het meest aanleunt bij het linkermodel en dat zich uit via een piramidaal organogram. De directeur staat bovenaan en de medewerkers in de niveaus eronder. De structuur zelf is meestal rigide en verandert pas bij een overname of reorganisatie. Je kunt als medewerker carrière maken door op te klimmen in de piramide.

Stel dat je het organogram eens omkeert en de directeur helemaal beneden zet en de medewerkers erboven?

2)        Matrixorganisatie: dit organogram ziet eruit als een raster waarbij de meeste medewerkers twee leidinggevenden hebben. Er zijn immers projectleiders die vragen van klanten realiseren samen met medewerkers uit verschillende afdelingen. Deze laatste rapporteren dan elk aan een verschillende leidinggevende. Dit model kan zorgen voor meer snelheid maar er kunnen ook capaciteits- en competentieconflicten ontstaan tussen projectleiders en afdelingsleiders. Deze structuur wordt vaak gebruikt wanneer een organisatie projecten aangaat voor verschillende klanten.

3)        Gedeelde diensten: hierbij spreken we over een semi-autonome eenheid die verantwoordelijk is voor de afhandeling van een aantal operationele taken of gespecialiseerde diensten aan één of meerdere organisaties. Veel voorkomend zijn financiën, aankoop, juridische dienstverlening of veiligheid. Vaak wordt dit geïnitieerd vanuit kostenbesparing of standaardisatie. Meestal gaat het niet over taken uit het primaire proces.

4)        Alliantie: in deze organisatievorm ontplooien een aantal autonome organisaties samen een aantal gemeenschappelijke activiteiten die ze alleen niet kunnen realiseren zoals bijvorobeeld marketing op internationaal niveau of een project waarvoor ze zelf alleen niet voor in aanmerking komen of onvoldoende slagkracht hebben. Door middel van een alliantie kunnen ze dan wel een groter geheel vormen, van elkaar leren, elkaars netwerk benutten en toch hun onafhankelijkheid behouden.

5)        Platte organisatie: hier spreken we van een horizontale organisatiestructuur met amper niveaus tussen management en medewerkers. Veel startende bedrijven beginnen met dit model. Sommige organisaties handhaven deze structuur omdat deze minder toezicht nodig heeft en meer betrokkenheid aanmoedigt. Daarnaast bevordert het ook de communicatie en snelheid bij het implementeren van ideeën. Het nadeel van deze organisatie is dat zelfsturing ook sturing nodig heeft. Als deze nog niet ontwikkeld is, dan ontstaat er een stuurloos schip.

6)        Netwerkorganisatie: dit is een verband van soevereine en unieke organisaties die informatie, middelen, activiteiten en competenties verbinden en delen om samen een uitkomst te bewerkstelligen die geen van de organisaties afzonderlijk tot stand kan brengen (Patrick Kenis). Onderstaande video illustreert de verschillende typologieën binnen deze organisatievorm (zelfregulerend netwerk, leiderschapsorganisatie netwerk, administratieve netwerkorganisatie):

7)        Partner ecosysteem: dit soort organisaties ontstaan omdat organisaties niet alle noodzakelijke competenties zelf in huis (willen) hebben. Bedrijven die zich hierbij aansluiten stellen de competenties van hun experten ter beschikking. Andere organisaties kunnen voor hun projecten of uitdagingen bij deze partnerorganisatie terecht en maken een selectie van experten die ze nodig hebben voor het realiseren van een project.

Hoe ziet jullie toekomstig organisatiemodel er DAN uit?

Veel kans dat je toekomstig organisatiemodel niet een van de zeven bovenvermelde zal worden maar wellicht een mix van meerdere modellen. Om bij een organisatiewijziging echt te komen tot een meerwaarde moet je volgens ons niet alleen nadenken over diensten en activiteiten uit het secundaire proces maar ook aan deze die ingrijpen in het primaire proces. Dat betekent dat je te maken krijgt met de collobaratieparadox (Patrick Kenis). Je wil als school enerzijds wel samenwerken en anderzijds toch je autonomie behouden.

In welke mate wil je als school binnen de scholengroep of scholengemeenschap op autonomie inleveren ten voordele van beter onderwijs voor elke leerling en een betere werking van het geheel?

Hulp nodig?

In een dergelijk proces zijn er veel gevoeligheden en is het belangrijk om in eerste instantie het bewustzijn te activeren bij directies en leraren in de scholengroep of scholengemeenschap. Om daarna op participatieve manier tot een nieuwe organisatievorm te komen en deze daarna ook te implementeren, te evalueren en bij te sturen. Voorwaar geen eenvoudig proces. EduNext kan bij dit transitieproces als externe en neutrale partner inspireren en begeleiden. Neem contact op met dirkdeboe@edunext.be voor een intakegesprek of bel Dirk op 0474/949448  

Het creëren van teamtijd: een belangrijke hefboom voor innovatie in je school en tegelijk een sleutel voor een diepe transformatie

In ons onderwijs is er structureel leertijd voorzien voor leerlingen maar niet voor leraren. Nochtans is de behoefte hieraan groot, zeker gezien leraren in de toekomst meer en meer samen voor de klas zullen staan of samen verantwoordelijk zullen zijn voor een groep leerlingen. Ze moeten hun leerdoelen, lesvoorbereidingen en evaluaties dan ook meer op elkaar kunnen afstemmen.

Om een veranderingstraject duurzaam en persoonsonafhankelijk te maken, heb je een nieuwe schoolcultuur nodig. Maar hoe begin je daaraan?

Tijdens onze tweejarig durende Vlaio studie over onderwijstransformatie, gingen we in gesprek met 28 Vlaamse directies uit basis- en secundair onderwijs. Toen we hen vroegen wat zij de belangrijkste resultaten van een transformatietraject vinden, was dat voor het merendeel een nieuwe schoolcultuur. Die is immers nodig om de verandering in de school duurzaam te maken.

Activeer via een krachtige leeromgeving ook de derde pedagoog in je school

De leeromgeving wordt ook al eens de 3e pedagoog genoemd, naast leerlingen en medeleerlingen, leraren en opvoeders. Uit onderzoek blijkt dat de omgeving waarin mensen vertoeven een enorme impact heeft op hun gedrag. Met andere woorden, de leeromgeving aanpassen kan een krachtige interventie zijn om verandering in je school te realiseren. Ben je bij de gelukkigen die binnen onafzienbare tijd over een nieuwbouw of renovatie kan beschikken? Dan is het belangrijk om de juiste stappen te zetten zodat de nieuwe leeromgeving voldoet aan je (toekomstige) wensen. Maar ook als dat niet het geval is, kan je via aanpassingen in de bestaande leeromgeving een grote impact creëren. Maar hoe begin je daar nu aan?

Maak een integraal pedagogisch plan

Als je de leeromgeving als ingangspoort neemt voor verandering, dan start je het best vanuit een ambitieuze en gedragen visie. Waar wil je als school naartoe? Wat is de stip op de horizon? Welke graad van eigenaarschap wil je dat leerlingen erin zullen hebben? Welke leerlingen wil je aan het vervolgonderwijs, het werkveld of de maatschappij afleveren? Vanuit die visie kun je tot een pedagogisch concept met leidende principes voor de komende jaren komen. Het transformatierad kan daartoe een handig denkmodel zijn. De leeromgeving is immers een van de wielen van het rad. Je kan je de volgende vragen stellen:

- welke leerinhouden zullen er in de leerruimte aan bod komen?

- op welke manier zullen leraren er les geven of op welke wijze leren leerlingen er?

- hoe gaan leerlingen en leraren hun leren bijsturen?

- Hoe ga je slim om met de leertijd?

- Welk leermateriaal heb je in die toekomstige leeromgeving nodig?

- Wie zal er allemaal nog in deze leeromgeving actief zijn?

- Hoe ga je dit alles in de toekomst organiseren?  

transformatierad leeromgeving.jpg

EduNext transformatierad

Je kan daarbij in kaart brengen welke huidige patronen en gewoontes er in elk van de wielen van het transformatierad momenteel heersen en welke daarvan remmend zijn. Door er alternatieven voor te bedenken, kan je de negatieve patronen doorbreken. Uit die verschillende alternatieven kies je en kom je tot een geïntegreerd geheel. Daarbij maak je ook keuzes met betrekking tot het interieur. Dit doe je best alvorens dat je een (binnenhuis)architect of aannemer aanspreekt.  Het vergt immers een grondige analyse van welke ruimte je precies nodig hebt om tot excellent leren te komen.

Eerst vormen wij de leeromgeving, daarna vormt de leeromgeving ons

Denk goed na over alle parameters

Naast het pedagogische luik zijn er nog belangrijke parameters als je een nieuwe leeromgeving bedenkt. In het boek Inspiratiegids voor klasinrichting en scholenbouw vind je er een aantal waar je best een goed antwoord op weet:

-        Bezettingsgraad en groeipotentieel van de school (gebaseerd op demografische ontwikkelingen)

-        Capaciteit van de school gebaseerd op de fysische normen

-        Algemene ruimtelijke organisatie (kwaliteit inkom, binnen- en buitenruimtes)

-        Toereikendheid voor ICT gebruik

-        Risicopreventie (brandveiligheid, inbraak, vervuiling, bodem …)

-        Kwaliteit van de architectuur en de omgeving (erfgoed, karakter, eigenheid)

-        Staat van het gebouw (hoofdstructuur)

-        Kosten voor bediening en onderhoud

-        Inclusie (toegankelijkheid voor personen met beperkte mobiliteit)

-        Comfort en welzijn (thermisch, akoestisch, visueel, lucht, hygiëne)

-        Milieueffecten (energieverbruik, water, verspilling, biodiversiteit)

-        Stedelijke integratie (openbare voorzieningen, brede school, mobiliteit)

Kom tot een vlekkenplan

Je hebt nu een idee van waar je naartoe wil en je weet wat de actuele situatie is. De volgende stap is een programma van wensen, eisen en verlangens ten aanzien van de toekomstige ruimtelijke indeling. Alvorens je een plattegrond met ruimtes en beperkingen laat tekenen, maak je best eerst een vlekkenplan. Dat bestaat uit een of meerdere plattegrondtekeningen die beschrijven welke personen of groepen bij elkaar in de buurt zitten. Per groep vul je deze als een vlek in de plattegrond in op basis van de vereiste minimumoppervlakken en de gewenste relaties met andere groepen. Door een schematisch voorstel in vlekken (zones) op te maken, deel je de beschikbare ruimte in volgens de leerbehoeften. Daarbij kan je best denken vanuit leeractiviteiten: wat ‘doen’ de leerlingen: zo ontstaat er een ruimte waar ze instructie krijgen, waar ze zelfstandig werken, waar ze coöperatief bezig zijn, waar ze creatief aan de slag gaan, waar ze reflecteren of bezinnen, waar ze sociaal geconnecteerd zijn …

Een vlekkenplan brengt deze ruimte in kaart en toont de verbindingen ertussen, hoe de circulatie verloopt en in hoeverre ruimtes niet storend zijn voor elkaar. Vooraf moet het ook duidelijk zijn welke leerzones je wil en hoeveel leerlingen er maximaal aanwezig zullen zijn.

Door ronde vormen te hanteren, vermijd je dat het een grondplan wordt. Gebruik een legende op basis van symbolen, namen en ruimtebeschrijvingen. Het is handig om de relatie tussen de verschillende vlekken te beschrijven. Vergeet niet dat je  steeds vertrekt vanuit de activiteiten van de leerlingen. Daarbij is het belangrijk dat  alle leerlingen van het begin af aan toegang hebben tot alle aspecten van het leren.

Vlekkenplan basisschool De Glinster - OSK-AR architecten

Je kan het vlekkenplan ook uitbreiden tot een moodboard waarbij je foto’s van inspirerende leeromgevingen plakt. Dat is handig om in gesprek te gaan met de (binnenhuis)architect en/of aannemer. Het is wenselijk om een architect of aannemer te kiezen met onderwijsinteresse en -ervaring. Liefst iemand met een gelijklopende en toekomstgerichte onderwijsvisie. In dat geval kan je voldoende ruimte laten voor zijn of haar creativiteit. Naast het functionele is het ook belangrijk dat de ruimte er goed uitziet en dat de gekozen materialen en kleuren warm aanvoelen.

Zorg voor een dynamsich, flexibel en innovatief concept

Het is een open deur. Je kan je nieuwe of aangepaste leeromgeving nog zo toekomstgericht ontwerpen, ooit komt er een dag dat je ze wil veranderen. Dan is het handig als de inrichting niet te vast is. Daarom is een modulaire en flexibele opbouw cruciaal. Een leerinfrastructuur met beweegbaar meubilair, multifunctioneel gebruik van ruimtes, aanwending van diverse werkvormen, beschikbaarheid over nieuwe technologieën, die de buitenwereld binnen brengen en omgekeerd. Het zijn lokalen met ruimte voor aanpassing en waar een waaier van werkvormen mogelijk zijn: doceren, vertellen, onderwijsgesprekken, klasgesprekken, hoekenwerk, zelfstandig begeleid werk, ICT-ondersteunend audio-visueel leren, projectwerk en zelfstudie

Waar jongeren graag vertoeven

Zorg voor een stimulerende leeromgeving die spannend, eigentijds, ondersteunend, bezielend en inspirerend is. Een omgeving waarin je wordt gestimuleerd om graag te leren en waar je je thuis voelt. Als het ware een tweede thuis: een veilige, warme en stimulerende plek.

 Geef ons een plek waar we graag zijn

Lorenze Ramalho – voormalig leerling scholengroep Adite

En tegelijk kan deze ruimte ook een multifunctioneel werkplek voor leraren en ondersteunend personeel zijn.

HOE KRIJG JE IEDEREEN MEE?

Bij een dergelijk veranderingstraject is het belangrijk is om voldoende draagvlak te creëren in het lerarenteam. Je wacht daarmee best niet te lang. Voor de collega’s die niet rechtstreeks bij deze innovaties betrokken zijn, wordt het nadien zeer moeilijk om zich achter de vernieuwing te scharen. Er zijn diverse manieren om draagvlak te creëren. Lees er meer over in deze blog.

Op zoek naar mosterd?

Je hoeft het niet allemaal zelf uit te vinden. Zo vind je in de eerder vermelde inspiratiegids ideeën om je eigen scenario uit te bouwen. Daarbij hou je rekening met een pedagogische as en een architecturale as. Voor elk van die assen zijn er een aantal uitgangspunten. Afhankelijk van je gekozen visie kan je een of meerdere van die uitgangspunten kiezen.

Rhizo Lyceum Kortrijk - Lab 21.0

Rhizo Lyceum Kortrijk - Lab 21.0

Een andere sterke inspiratiebron zijn de scholen die de Nederlandse ontwerpster Rosan Bosch vanuit Kopenhagen ontwerpt. Zij creëerde reeds heel wat innovatieve scholen, voornamelijk in Scandinavië. Zij gelooft in de fysieke leeromgeving als strategisch tool, als ruimtelijke interventie in onderwijskundige gebouwen om gemotiveerde leerlingen en creatieve probleemoplossers te vormen. Design als inspiratiebron voor verandering en als motivatie om nieuwe leerscenario's te ontwikkelen.

Rosan Bosch Vittra School Telefonplan.png

Rosan Bosch hanteert zes design principes:

-        Mountain Top: een ruimte voor individuen om een groep aan te spreken of te bereiken;

-        Cave: een stille ruimte voor persoonlijke concentratie, focus en reflectie. Vaak voorheen ongebruikte plaatsen in de school

-        Camp Fire: een flexibele ruimte voor leersituaties in groep en kleine teams. Focus op dialoog, brainstormen, debatteren en samenwerken.

-        Watering hole: combineert informele ruimtes met uitwisseling met voorbijgangers en storingen. Het is een ruimte waar leerlingen verrassende ideeën en verbazingwekkende vaardigheden ontdekken

-        Hands-on voegt een extra non-verbale communicatiedimensie toe aan de hierboven beschreven principes

-        Movement integreert beweging als een natuurlijk deel in alle ruimtes.

Deze design principes kan je gebruiken voor een nieuwbouw maar je kan deze ruimtes evengoed in elke bestaande school integreren.

Waar je ook nog inspiratie kan opdoen is in Niekée Roermond, de school die een tiental jaar geleden volledig verbouwd werd en waar in Agora leerlingen een persoonlijke leerroute doorlopen. Ex-directeur Sjef Drummen was een van de ontwerpers en volgens hem is een goede school een mix van:

-        Harvard (ruimte om cognitief aan de slag te gaan)

-        Een boeddhistisch klooster (ruimte voor reflectie, contemplatie, zingeving)

-        Een marktplaats (interactie met de buitenwereld)

-        Een atelier (waar je dingen kunt doen en maken)

-        De Efteling (waar je kan spelen, ontdekken en verwonderd zijn)

Niekée Roermond

Niekée Roermond

Ondersteuning nodig?

Misschien kun je bij de stap naar een nieuwe of aangepaste leeromgeving hulp gebruiken. EduNext begeleidt regelmatig scholen die een nieuwbouw of verbouwing plannen. Neem contact op met Dirk De Boe op 0474/949448 of mail naar dirkdeboe@edunext.be

Geraadpleegde bronnen:

Klas met een hoek af - Inge Nuyens

The Third Teacher – 79 ways you can use design to transform teaching & learning - Inc. OWP/P Cannon Design

Blueprint for tomorrow – redesigning schools for student-centered learning – Prakash Naïr

Designing for a better worlds starts at school – Rosan Bosch

EduNext, transformeer je school van binnenuit – Dirk De Boe

Inspiratiegids voor klasinrichting en scholenbouw – Jo Tondeur en Lisa Herman

De ultieme gids voor transformatie van je school - Dirk De Boe en Peter Van de Moortel